De Heerlijkheid
De Heerlijkheid
De Heerlijkheid
Historische verantwoording
Wanneer ik vertel dat ik historische fictie schrijf is een van de eerste vragen meestal: Hoeveel van je werk is waargebeurd? Nu is het onmogelijk om daar een specifiek antwoord op te geven. Ik schrijf graag over mensen zoals u en ik. Hun voetafdruk in de archieven is klein om niet te zeggen vrijwel afwezig. Zo is van geen van mijn personages in De Heerlijkheid, met uitzondering van Franciscus Sonnius, een afbeelding overgeleverd.
Op basis van meer dan honderd bronnen en gedegen onderzoek in de zestiende-eeuwse archieven beweer ik desondanks (hoewel enigszins gekscherend) dat 80% op waarheid berust. De locaties, de historische achtergronden en de leefomstandigheden van de mensen zijn historisch correct. Waar mogelijk heb ik mezelf tot doel gesteld om zelfs tot in de kleinste details de historie eer aan te doen. Zo kregen werknemers van de Norbertijner-abdij van Averbode grijze mantels, beroofde de bende daadwerkelijk de oude watermolen van Breda en leefde er in Tongerlo een Catharina die de achterkleindochter was van Rogier van der Weyden (een beroemde schilder). Dat ze met Jan de Brouwer uit Moergestel trouwde is echter mijn eigen ijdele hoop.
Voor zij die de historische sluier graag wat verder opgelicht zien is deze pagina samengesteld.
Tijdgeest
Halverwege de zestiende eeuw kwam Nederland tot wasdom. In de jaren 1540 verwierf Karel V de laatste gewesten van de Lage Landen en voegde ze samen. Zijn zoon Filips II liet de Nederlanden vervolgens regeren door zijn zuster Margaretha van Parma.
Toch waren de Lage Landen anders dan wij ze nu kennen. Margaretha van Parma heerste vanuit Brussel. Naast Brussel waren er nog drie hoofdsteden. In Leuven bevond zich de enige universiteit in het Nederlands taalgebied. Antwerpen was de voornaamste handelsmetropool. En de vierde is, wellicht verrassend: ’s-Hertogenbosch. ’s-Hertogenbosch was een garnizoensstad die al decennialang het schakelpunt vormde tussen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden.
De rijkdom van de Lage Landen bevond zich met name in Vlaanderen en Brabant. De noordelijke Nederlanden kregen pas een enorme impuls, nadat koning Filips II de protestanten dwong om de zuidelijke Nederlanden te ontvluchtten.
Het lokale/regionale bestuur werd gevormd als een drietrapsraket. Een rijke koopman of edelman kocht de rechten van een heerlijkheid. Deze rechten omvatten zaken als jachtrecht, kaprecht, visrecht etc. Hij liet het dagelijks bestuur van de dorpen over aan enkele (rijke)inwoners. Gingen zaken hun macht te boven, dan wendden zij zich tot een grotere plaats in de omgeving. Zo had Moergestel geen marktrecht. De inwoners verkochten hun goederen in Oisterwijk. Oisterwijk op haar beurt had geen jurisdictie bij zware criminaliteit. Daarvoor wendde men zich tot ’s-Hertogenbosch. ’s-Hertogenbosch vormde zo, zowel juridisch als militair het centrum van een gebied dat het huidige Oost-Brabant omvatte.

De oude Meijerij van ‘s-hertogenbosch.
Ortelius A. (1579) – Theatrum orbis terrarum; Brabant – Antwerpen: Plantijn
Behalve de bestuurlijke macht was er nog een machtsblok dat niet onderschat mag worden. De kerk vormde de totempaal waar het leven omheen draaide. De abdijen bezaten, hoewel zij bestuurlijke macht op lokaal niveau ontbeerden, veel land. Voor hun bestaan waren de boeren en burgers daardoor afhankelijk van de grond die zij pachtten. Hun kinderen werden door de kapelaan geschoold en de pastoor werd door de abdij aangesteld. Het katholieke geloof was sowieso veel veelomvattender dan we ons nu voor kunnen stellen. In ’s-Hertogenbosch was bijvoorbeeld 1 op iedere 26 inwoners een kloosterling.
In de jaren zestig vindt het protestantisme steeds vaker een luisterend oor. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, waren juist de steden in Brabant en Vlaanderen de grootste verzetshaarden. Filips II bleek echter in staat de protestanten hier te verjagen. Dat zou later, toen de protestanten de macht in de noordelijke Nederlanden grepen, leiden tot een religieuze split die de Brabander nooit helemaal af wist te werpen.
Literatuur
- Adriaenssen, L. (2008). Staatsvormend geweld: overleven aan de frontlinies van de meierij van Den Bosch 1572-1629. Tilburg: Stichting Zuidelijk Historisch Contact.
- Kuttner, E. (1949). Het hongerjaar 1566. Amsterdam: Amsterdamsche Boek- en Courant maatschappij.
Jan de Brouwer
Jan de Brouwer werd omstreeks 1531 geboren in Moergestel, een dorpje onder Tilburg. Zijn vader Goyart Arts was er een van de welgestelde mannen. Het is Goyart die vanaf 1532 de naam de Brouwer gaat voeren. Hij combineerde het brouwen van bier met zijn werkzaamheden op het land, een herberg en een functie als schepen.
Zijn zoon Jan daarentegen leek vrijwel anoniem te blijven. Uit de spaarzame aktes die zijn overgeleverd blijkt slechts dat hij enkele percelen bezat in Moergestel en trouwde met ene Catharina.
Er is echter een heel andere bron die de basis vormde voor De Heerlijkheid. In ’s-Hertogenbosch werd tot tweemaal toe een proces gevoerd tegen de schout. Die had met zijn eigenzinnige en vaak gewelddadige optredens verscheidene burgers tegen zich in het harnas gejaagd.
Deze burgers verzamelden voor dat proces getuigenissen van de mensen die door de schout benadeeld waren. Jan bleek een van hen. Jan stelt in 1565 dat hij pensier was van de abdij van Tongerlo. De pensier verzamelde de inkomsten uit het land en de boerderijen die de abdij bezat. Het is een voorname functie die meestal voorbehouden was aan een van de broeders. Jan werd echter nimmer een geestelijke noch bezat hij de universitaire opleiding die velen voor en na hem wel hadden afgerond.
Het verslag dat Jan over de schout aflegt is echter nog veel interessanter. Jan ontving bericht dat zijn vader en enkele andere dorpelingen werden bedreigd door een heerschap genaamd Heyn metten honden.

Van Jan de Brouwer is geen afbeelding bekend.
Een impressie: Hans Speckaert (1575) – Cornelis Cort – Wikimedia Commons
Daarop ging Jan samen met Jacob Jan Wouters naar ’s-Hertogenbosch om de hulp van de schout in te roepen. Deze weigert echter, zoals u ook in De Heerlijkheid heeft kunnen lezen. Het aanbod van de schout om in ruil voor een beloning zelf op pad te gaan berust geheel op waarheid. Jan, Jacob twee dienaren en de vorster van Oisterwijk (een soort veldwachter) vonden Heyn bij zijn zuster. Jan ontwapende Heyn en arresteerde hem. Vervolgens brachten ze Heyn en zijn zuster naar de Gevangenpoort van ’s-Hertogenbosch.
Toen Jan zijn beloning bij de schout op wilde halen, wilde die daar echter niet van weten. Tamelijk expliciet is overgeleverd hoe dat gesprek verliep. Jacob werd uiteindelijk opgesloten en Jan moest losgeld betalen om hem vrij te krijgen.
Niet veel later ontsnapte Heyn uit de Gevangenpoort. Dat de schout juist daarmee gedreigd had mag niet onvermeld blijven. Heyn bedreigde vervolgens wederom Jacob en Goyart. Deze hadden aan den lijve ondervonden dat zij van de schout niets mochten verwachten. Zij besloten Heyn te betalen.
Hoe het Jan vervolgens is vergaan blijft vooralsnog in het verleden verborgen.
Literatuur
- Brouwer, L.F.P.M. de (1998). De Brouwer uit Moergestel, De Brabantse Leeuw; tijdschrift voor genealogie, jaargang 47, nr. 1, 1-3
- Brouwer, L.F.P.M. de (1999). De Brouwer uit Moergestel, De Brabantse Leeuw; tijdschrift voor genealogie, jaargang 48 nr. 2, 92-93
- Erfgoed ’s-Hertogenbosch, Oud Schepenbank Archief ’s-Hertogenbosch 985, Attestat(ie) by forme van turbe voor de be[v]rydinge der borgershuysen tegen de offic(ier)
Bartold & Anna
In tegenstelling tot Jan de Brouwer hebben Bartold en Anna nimmer zelf hun verhaal op laten tekenen. Zij leven slechts voort in criminele procesdossiers.
Bartold van der Steen was een speldenmaker. De speldenmakerij was een van de grootste industrieën in ’s-Hertogenbosch. De spelden uit ’s-Hertogenbosch stonden hoog aangeschreven en werden tot in Antwerpen verkocht. De gemiddelde speldenmaker was echter veroordeeld tot een armoedig bestaan.
Bartold van der Steen raakte betrokken bij talloze criminele feiten. In 1559 bestal hij een schoenlapper. Zijn buit: een koperen pot, een keteltje en een paar oude schoenen. Hem werd een boete opgelegd van 8 gulden (voor een geschoolde arbeider ongeveer een maandsalaris).
In 1560 verwondde hij Michiel den Hollander (een herbergier) met een opsteker (een groot mes).
Twee jaar later maakte Bartold deel uit van een bende. Over de bende van ’s-Hertogenbosch schreef ik een interessant artikel voor Brabants Erfgoed.

Procesdossier Hans Sceerenboeke/Bartold van der Steen.
Foto Martin de Brouwer – Erfgoed ’s-Hertogenbosch, Archief van de Bossche Schepenbank: criminele processtukken, Oud Rechterlijk Archief (ORA) 119-03
Vanuit de herberg van Michiel den Hollander ondernamen de dertig bendeleden hun roverijen. Onder bedreiging van messen, roeren (geweren) en rapieren werden mensen in Breda, ’s-Hertogenbosch, Rosmalen, Nuland, Berlicum en Grave beroofd.
Jacob van Brecht, de hoogschout van ’s-Hertogenbosch was de aangewezen persoon om de bendeleden te arresteren. Hij schrijft dat hij persoonlijk op de arrestatie, ondervraging en tortuur heeft toegezien. Uitdrukkelijk werd de arrestanten gevraagd naar de rol van Anna van der Steen, Bartolds vrouw. Blijkbaar kon men niet geloven dat een vrouw zich schuldig zou maken aan de execrabele en abhominabele (afgrijselijke, vloekwaardige en afschuwelijke) vergrijpen van de bende. De andere gevangenen verklaarden echter dat zij hetzelfde had gedaan als de anderen.
Maandenlang verbleven Bartold en Anna onder erbarmelijke omstandigheden in de Gevangenpoort. In 1564 echter gebeurde het onmogelijke. Twaalf bendeleden braken uit. Bartold wist de Gevangenpoort te ontvluchten. Anna (die als vrouw waarschijnlijk in een ander vertrek zat opgesloten) bleef achter.
Anna en zestien anderen werden veroordeeld tot de brandstapel.
Sommige bendeleden die ontsnapt waren werden alsnog opgepakt. Bartold wist echter aan zijn straf te ontkomen. Van hem is nooit meer iets vernomen.
Literatuur
- Beijers H. (s.a.). Henk Beijers Archiefcollectie; Meierijse schoutsrekeningen 1368 – 1638, nr. 085, 097
- Erfgoed ’s-Hertogenbosch, Archief van de Bossche Schepenbank: criminele processtukken, onder meer Oud Rechterlijk Archief (ORA) 119-03, 166-22, 182-04
- Schuttelaars, A.H. (1998). Heren van de Raad: Bestuurlijke elite van ‘s-Hertogenbosch in de stedelijke samenleving, 1500-1580. Nijmegen: Nijmegen University Press.
Heyn metten honden
Heyn metten honden, bendelid. Dat is in het kort al dat over Heyn bekend is. Hij wordt slechts enkele malen genoemd in de archieven, maar is nimmer het hoofd van een onderzoek of proces.
Desondanks zijn er drie belangrijke feiten waar hij bij betrokken was. Ten eerste werd hij door Hans Sceerenboeke en Bartold van der Steen aangemerkt als onderdeel van de bende die zich onder andere in Rosmalen liet gelden.
De schout zag Heyn in zijn bescheiden niet als een van de leiders van de bende. Hij merkte daarvoor met name Michiel den Hollander aan. Toch is het opmerkelijk dat juist Heyn de enige is die niet door de schoutsdienaren in de kraag werd gegrepen. Daarvoor spande de schout Jan de Brouwer voor zijn karretje. Ik kon me, toen ik de archiefstukken las, niet aan de indruk onttrekken dat de schout meende dat Jan nimmer in zijn voornemen zou slagen.
Er zijn nog twee zaken die mij aan een ondergeschikte rol van Heyn lieten twijfelen. De eerste is dat Heyn eigenhandig brandbrieven stuurde naar verschillende inwoners in Moergestel. In deze brieven dreigde hij de huizen van de ontvangers plat te branden tenzij ze hem 200 gulden gaven.

Plaquette van de Gevangenpoort in ‘s-Hertogenbosch.
Foto Martin de Brouwer
Bendes in de zestiende eeuw waren meestal niet erg gestructureerd. Men sloot zich er voornamelijk bij aan omdat de eigen nood niet langer te dragen viel. Toch kan ook uit de ontsnapping uit de Gevangenpoort worden opgemaakt dat Heyn een man van enige invloed was. De bende liet iemand messen de Gevangenpoort binnensmokkelen. Een van de bendeleden benoemt Heyn, Bartold en nog enkele anderen als degenen die het plan beraamden.
Heyn wist inderdaad de Gevangenpoort te ontvluchten. Hij stuurde daarna nogmaals brandbrieven naar enkele inwoners van Moergestel. Deze besloten hem, niet langer vertrouwend op de hulp van de schout, te betalen.
Daarna ontbreekt van Heyn ieder spoor.
Tot slot wil ik niet onvermeld laten dat de in De Heerlijkheid geschetste verbintenissen tussen Heyn en de abdij van Tongerlo op niets dan de verbeelding van de schrijver berusten.
Literatuur
- Erfgoed ’s-Hertogenbosch, Oud Schepenbank Archief ’s-Hertogenbosch 985, Attestat(ie) by forme van turbe voor de be[v]rydinge der borgershuysen tegen de offic(ier)
- Erfgoed ’s-Hertogenbosch, Archief van de Bossche Schepenbank: criminele processtukken, onder meer Oud Rechterlijk Archief (ORA) 119-03, 166-22, 169-18, 182-04
Willem Pegs
Misschien is Willem Pegs in De Heerlijkheid geen hoofdpersoon, maar toch kan ik het niet laten enige zaken over hem te verduidelijken. Over Willem Pegs van Deurne zoals zijn naam volledig luidt is zeer weinig bekend.
Zijn achternaam wijst erop dat hij onderdeel was van het adellijke huis van Deurne. Maar in die familiestamboom, met haar talloze bastaardtakken, bleek het voor mij onmogelijk om op te maken hoe Willem Pegs (prior van Tongerlo) zich daartoe verhoudt.
Hetgeen over hem bekend is beperkt zich dientengevolge tot zijn werk voor de abdij van Tongerlo. Toen in 1560 de abt stierf moesten de kloosterlingen een nieuwe abt uit hun midden kiezen. De pastoor van Klein-Zundert kreeg de meeste stemmen, gevolgd door prior Pegs, Wouter Ghielmans en Jaak Veltacker.
Koning Filips II besloot de benoeming echter uit te stellen, omdat hij de nieuwe bisschop van ’s-Hertogenbosch tot abt wilde benoemen.
In de tussenliggende tijd vormden Willem Pegs en Jaak Veltacker het bestuur van de abdij van Tongerlo. De abdij wilde niet ondergeschikt gemaakt worden aan het bisdom. In de strijd die uitbrak tussen de abdij van Tongerlo en koning Filips II werd Veltacker de leider van het Tongerlo’s verzet. Daardoor verwierf Veltacker uiteindelijk de abtszetel.

Ets van een Norbertijner broeder.
Hollar, W. (1661). Norbertijn, (Wikimedia Commons)
Van de grote onenigheid tussen Jaak Veltacker en Willem Pegs, waar ik in mijn boek gewag van maak, bleek echter geen sprake. In het jaar dat Veltacker tot abt werd benoemd bezocht Willem Pegs in zijn naam de kerkvergadering in Kamerijk.
Willem Pegs was behalve prior tevens pastoor van Duffel, een van de voornaamste parochiën van Tongerlo. Ik heb hem een rijke schare aan huishoudsters en kinderen gegeven. Die zijn geheel aan mijn verbeelding ontsproten. Voor het concilie van Trente (1545-1563) was het echter niet ongewoon dat kloosterlingen een relatie hadden. Deze werd gewoonlijk gedoogd en stond een carrière binnen de abdij geenszins in de weg.
Tot slot wil ik nog benadrukken dat de geschiedenis Heyn metten honden op geen enkele manier met Willem Pegs noch met de abdij van Tongerlo verbindt. Deze connectie heb ik uitsluitend ten dienste van mijn roman gecreëerd.
Literatuur
- Spilbeeck, W. (1888). De abdij van Tongerloo: geschiedkundige navorsingen, Lier: Taymans-Nezy.
- Wijnaendts van Resandt (1987). Vincent van Doerne en zijn voorouders, Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconographisch Bureau: Deel 41, 31-50
Abdij van Tongerlo
De abdij van Tongerlo is hemelsbreed zo’n vijftig kilometer ten zuiden van Tilburg gelegen. Ze wordt bewoond door de Norbertijnen, ook wel Witheren genoemd vanwege hun witte habijt. De Norbertijnse gemeenschap vond haar oorsprong in 1121 en volgt de regels van de Heilige Augustinus. In 1130 vestigden ze zich in Tongerlo.
Al in dertiende eeuw won de abdij snel aan invloed. Om de zegen Gods af te zweren schonken rijke landeigenaren, zowel land als het patronaatsrecht (het recht om een pastoor aan te stellen in de kerk) aan de abdij. Zo verwierf de abdij van Tongerlo grond in een gebied met een straal van meer dan vijftig kilometer. Veel Brabantse en Vlaamse pastoors waren daarenboven uit Tongerlo afkomstig.
De Norbertijnen hadden een tamelijk complexe positie in de geestelijke wereld. Ver verwijderd van het Vaticaan en niet rechtstreeks vertegenwoordigd bij de paus waren de Norbertijnen in de Lage Landen erg gesteld op hun zelfstandigheid.
Toen Filips II besloot tot het oprichten van nieuwe bisdommen, waaronder het bisdom van ’s-Hertogenbosch, waren de Norbertijnen daar gezien de opkomst van het protestantisme niet op tegen. Dat Tongerlo dientengevolge echter haar zelfstandigheid zou verliezen druiste in tegen haar eeuwenoude voorrechten. Samen met de andere Norbertijner-abdijen (Park, Averbode en Berne) trok zij fel ten strijde tegen de nieuwe plannen van Filips. Ze waren een geduchte concurrent. Ze hadden vele contacten en de koning was van hun financiële bijdrage afhankelijk.

Abdijkerk van Tongerlo.
Foto Martin de Brouwer
Als u zich de abdij tracht voor te stellen, denkt u nu wellicht aan een enorm instituut. Dat is niet het geval. Er waren slechts om en nabij de vijftig ingetredenen (gewijde broeders).
Toch was de invloed van de Norbertijnen groot. Ze brouwden onder meer bier, hadden hun eigen schrijnwerkerij, wagenmakerij, smidse en bezaten een omvangrijk stallencomplex. Daarnaast lagen buiten het abdijgebouw nog tientallen pachthoeven en grote hoeveelheden land die zij aan boeren verpachtten. De tienden (het tiende deel van de opbrengsten) vloeiden terug naar de abdij en vormden een belangrijk onderdeel van hun inkomsten.
Dat inkomen werd naast hun bijdrage aan het koningshuis en het onderhouden van de geloofsgemeenschap tevens besteed aan de bedeling voor de armen. In slechte tijden bezochten wekelijks tot wel 3000 armen de poort.
De abdij van Tongerlo is te bezoeken. Naast het indrukwekkende terrein is de replica uit 1545 van het Laatste Avondmaal van Leonardo Da Vinci het bewonderen waard. Er wordt beweerd dat Leonardo sommige delen zelf op het doek heeft gezet.

Leonardo Da Vinci(‘s) (leerlingen) (1545) – Het laatste Avondmaal – Abdij van Tongerlo – Foto Martin de Brouwer
Literatuur
- Erens, A. (1925). Tongerloo en ’s Hertogenbosch: de dotatie der nieuwe bisdommen in Brabant 1559-1596. Leuven: Universiteit Leuven.
- Spilbeeck, W. (1888). De abdij van Tongerloo: geschiedkundige navorsingen, Lier: Taymans-Nezy.